zaterdag 2 mei 2015

Elementen van het fiscaal recht, deel II: boxenstelsel

Subject en object
Artikel 2.1 van de wet IB 2001 geeft de definitie van de subjectieve belastingplicht.  Belastingplichtigen voor de inkomstenbelasting zijn natuurlijke personen (geen rechtspersonen) die:
a. in Nederland wonen- binnenlandse belastingplichtigen;
b. niet in Nederland wonen maar wel Nederlands inkomen genieten- de buitenlandse belastingplichtigen.

Het object van de belastingheffing heeft betrekking op het belastbare inkomen. Zie artikel 2.3 IB 2001 voor de heffingsgrondslagen (de welbekende boxenstuctuur). De inkomstenbelasting wordt geheven over door de belastingplichtige in het kalenderjaar genoten:
a. belastbare inkomen uit werk en woning (hoofdstuk 3 IB2001);
b. belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang (hoofdstuk 4 IB2001);
c. belastbare inkomen uit sparen en beleggen (hoofdstuk 5 IB2001).

Tezamen vormen de inkomensbestanddelen het verzamelinkomen zoals bepaald in artikel 2.18 IB2001.
De boxenstuctuur is basale stof. Uit artikel 2.14 IB2001 volgt de rangorde die aangehouden dient te worden. Globaal bestaan de drie boxen uit de volgende inkomensbestanddelen:

Box 1       Belastbaar inkomen uit werk en woning
Tarief: progressief, oplopend tot 52,00 % (art. 2.10 IB2001)

Het belastbaar inkomen in box 1 wordt gevormd door:

art. 3.1 IB2001 lid 2:
a. belastbare winst uit onderneming, afd. 3.2.;
b. het belastbare loon, afd. 3.3;
c. resultaat uit overige werkzaamheden, ex. afdeling 3.4;
d. belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen, afd. 3.5;
e. belastbare inkomsten uit eigen woning, afd. 3.6;
f.  negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen*, afd. 3.8;
g. negatieve persoonsgebonden aftrekposten*, afd. 3.9.

Deze onderdelen worden verminderd met:
- aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld;
- uitgaven voor inkomensvoorzieningen, als in afd. 3.7;
- persoonsgebonden aftrek;
- verliezen uit werk en woning.

Let op: de nadruk ligt op de progressieve structuur van de tariefschijven. Uiteraard houdt een percentage van 52,00 niet in dat een inkomen boven de 57.585 Euro met 52% wordt belast; uit iedere schijf wordt een percentage belast, oplopend tot de tariefschijf die uiterlijk van toepassing is op het inkomen uit box 1.

* Negatieve uitgaven zijn bronnen van inkomsten (maak het onderscheid met positieve uitgaven, bijvoorbeeld op de bedrijfsbalans).

Box 2       Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang
Tarief: vast, 25% (art. 2.12 IB2001). Let op: in 2014 is eenmalig een tarief van 22%  over 250.000 van toepassing. Neem dit mee in berekeningen over kalenderjaar 2014!

Artikel 4.1 IB2001:
Het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang is het inkomen uit aanmerkelijk belang, verminderd met te verrekenen verliezen uit aanmerkelijk belang. Zie art. 4.47 voor het begrip verlies uit aanmerkelijk belang.
Hoe het inkomen uit aanmerkelijk belang (niet het belastbaar inkomen) is samengesteld, is te vinden in artikel 4.12 IB2001.

Op grond van artikel 4.6 IB2001 heeft een belastingplichtige aanmerkelijk belang indien hij, individueel of tezamen met een (fiscale) partner, direct of indirect:
a. voor ten minste 5% van het geplaatste kapitaal aandeelhouder is in een vennootschap, waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;
b. rechten heeft om direct of indirect aandelen te verwerven voor ten minste 5% van het geplaatste kapitaal;
c. winstbewijzen heeft die betrekking hebben op ten minste 5% van de jaarwinst van een vennootschap, dan wel op ten minste 5% van wat bij liquidatie wordt uitgekeerd;
d. gerechtigd is tot ten minste 5% van de stemmen uit te brengen in de algemene vergadering van de coöperatie.

Voor alle duidelijkheid zij hier vermeld dat het inkomen uit aanmerkelijk belang ook wordt verminderd met de persoonsgebonden aftrek.

Box 3    Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
Tarief: vast, 30% (art. 2.13 IB2001).

Artikel 5.1 IB2001:
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is het voordeel uit sparen en beleggen, verminderd met de persoonsgebonden aftrek.

Let op de ficties die binnen het fiscaal recht worden gehanteerd. Voor box 3 geldt een forfaitair rendement uit sparen en beleggen, inzake artikel 5.2 IB2001. De rendementsgrondslag is wettelijk op 4% gesteld, of dit rendement nu wel of niet feitelijk is behaald. Over de grondslag van sparen en beleggen (vermogen= waarde bezittingen min schulden) wordt 4% geheven. De berekening van de belasting is als volgt: 4% x 30%= 1,2%.
De belastingplichtige betaalt uiteindelijk 1,2% over belastbaar inkomen uit vermogen.

Voor iedere belastingplichtige geldt het heffingsvrij vermogen van € 21.330 (2015). Het heffingsvrij vermogen van fiscale partners is gesteld op € 42.660. AOW´ers genieten extra heffingsvrij vermogen, te weten € 28.236.

Boxoverstijgende verrekeningen binnen een gesloten boxenstelsel
De persoonsgebonden aftrek, zoals neergelegd in artikel 6.1 IB2001, is niet gebonden aan een van de boxen. Echter, artikel 6.2 IB2001 bepaalt dat er een volgorde aangehouden dient te worden: eerst komt box 1 in aanmerking, box 3 volgt en wat resteert, kan in box 2 als aftrekpost worden gebruikt.

Box 2 kent een unieke uitzondering op het gesloten systeem. Waar normaliter een verlies uit een box niet binnen een andere box verrekend kan worden, bepaalt artikel 4.53 IB2001: aan het einde van een aanmerkelijkbelangperiode (box 2) kan verlies worden omgezet in een belastingkorting. Deze belastingkorting bedraagt 25% van het verlies (art. 4.53 lid 2 IB2001) en kan, inzake lid 4, uiterlijk binnen negen jaar na het lijden van het verlies, wordt verrekend binnen box 1.











Geen opmerkingen:

Een reactie posten