Posts tonen met het label OCW. Alle posts tonen
Posts tonen met het label OCW. Alle posts tonen

donderdag 6 juni 2013

Hoogleraren verbijsterd over examen Nederlands

Volkskrant, 3 juni 2013
Hoogleraren Nederlands van alle universiteiten vinden het eindexamen Nederlands beneden de maat en inhoudsloos. Het examen draagt op geen enkele wijze bij aan de kennis van taal of taalvaardigheid. Dat schrijven de hoogleraren maandag in een brief aan de Tweede Kamer.
De examencommissie (van het CvE) heeft de taak om de eindexamens te verzorgen (vaststellingscommissie). Aangezien de commissie bestaat uit docenten die aangesteld worden op grond van jarenlange ervaring en kennis van het verzorgen van toetsing en examinering, zou men mogen verwachten dat de eindexamens deugen en de antwoordmodellen geen zware onvolkomenheden bevatten. Dit blijkt niet het geval.

Jaren geleden heb ik al  klachten ingediend over tegenstrijdige antwoorden, tot zelfs dubbele ontkenningen die in het antwoordmodel terug te vinden waren. Een foutief examenmodel is geen goede maatstaf voor de vaardigheden en theoretische kennis van een leerling. Enkele onvolkomenheden in het werk van de commissie zijn geen ramp. Het kan in een willekeurig jaar wel voorkomen dat er dramatisch veel punten verloren gaan bij een strenge normering, in combinatie met fouten in de opgaven.

Een klacht indienen bij het LAKS heeft een zeer matig effect. De niet onafhankelijke scholierenorganisatie van OCW, kan niet veel bijzonders verrichten, daar de klacht slechts bij de commissie gedeponeerd wordt. Het is vervolgens aan de commissie om te bepalen of klachten worden meegenomen in het vaststellen van de punten die te vergeven zijn.

Nog een citaat uit VK:
Bij het vwo-examen signaleerde Van Oostendorp talloze onduidelijke meerkeuzevragen waarop verschillende antwoorden mogelijk waren. 'Tot overmaat van ramp wordt er expliciet vermeld dat spelling en grammatica niet mogen worden beoordeeld in de open vragen.'

'Stel je voor dat je bij het wiskunde-examen alleen maar hoefde te kiezen tussen A is 9, B is 10, C is 88 en D is 1, zonder uit te leggen hoe je aan je antwoord komt. Dat zou iedereen bizar vinden. Nou, zo gaat dat nu met Nederlands.'
Hier heb ik enkele kanttekeningen. Men mag verwachten dat spelling en grammatica voldoende beheerst worden door de leerlingen- tenzij dyslexie een probleem vormt. Bij open vragen is het inderdaad zo dat spelling en grammatica niet meegewogen worden, maar: de spelling en grammatica worden wel degelijk getoetst bij het laatste onderdeel, namelijk de samenvatting. De samenvatting (= tekstbegrip) weegt zwaar bij de berekening van het cijfer. Aan kennis van grammatica en spelling ontkomt de leerling dus zeker niet!

Het antwoordmodel zegt hierover:
2.3 De aftrek voor incorrecte formuleringen en onjuist taalgebruik in de samenvatting
bedraagt maximaal 4 scorepunten. Onder incorrecte formuleringen en onjuist
taalgebruik moet worden verstaan: fouten tegen de regels voor interpunctie, voor het gebruik van hoofdletters, voor zinsbouw, voor spelling, voor woordgebruik en voor
woordvolgorde.


Fouten die herhaald worden, moeten gerekend worden als afzonderlijke fouten.
Bij de beoordeling van de spelling dient uitgegaan te worden van de schrijfwijze volgens
de Woordenlijst Nederlandse Taal (het Groene Boekje) van 2005.

Dan de kritiek op de meerkeuzevragen (ook veelvuldig verwerkt in examens van de universiteiten): het is nadelig dat een meerkeuzevraag niet toegelicht kan worden. Argumentatie is belangrijk en een goede onderbouwing maakt het verschil. Een groot deel van de talenexamens bestaat- gelukkig- wel uit open vragen, juist om aan te tonen dat de leerling de kunst van het argumenteren beheerst.

Op zich is de meerkeuzevraag geen slecht middel om tekstbegrip (zowel de open vragen als de meerkeuzevragen horen bij het onderdeel `begrijpend lezen´) te toetsen. Zou het examen uit louter open vragen en het schrijven van de samenvatting bestaan, dan neemt de tijdsdruk sterk toe - snel kunnen schrijven lijkt overigens bij meerdere vakken gezien te worden als dé manier om kennis van de stof aan te tonen

Punt van kritiek is dat veel van de meerkeuzevragen een subjectieve toon, soms zelfs een abstracte ondertoon, bevatten. Denk aan humor: over wat grappig is, verschillen mensen sterk van mening. Nog erger is dat sommige vragen geen bestaand stijlmiddel toetsen, maar ter plekke verzonnen lijken te zijn door de commissie.

Hoe kan de kennis van een bepaald vak op juiste wijze getoetst worden? In de eerste plaats, zoals ik al zei, is het van belang om te verifiëren- kloppen de antwoorden met de tekst? Zitten er geen tegenstrijdigheden in het antwoordmodel zelf? Waar kan de kritische persoon terecht om de kwaliteit aan te kaarten?
Onderstaande citaat schetst hoe het College v.E. een venijnige streek levert als commentaar wordt geuit over de gang van zaken:


Een kritische docente benaderde het verantwoordelijke College voor Examens (CvE), vertelt hoogleraar Van Oostendorp. 'Zij kreeg te horen dat haar twijfel meer zei over haar onvermogen als docent dan over het examen.'

zaterdag 11 mei 2013

Voortijdig schoolverlaten (VSV)

Schooluitval als maatschappelijk probleem

Eind 2008/ begin 2009 heb ik een stuk geschreven over de toenmalige aanpak van schooluitval en uiteindelijk het voortijdig schoolverlaten (VSV). Ik heb met meerdere instanties contact opgenomen om dit verschijnsel in een breder perspectief te plaatsen. Om de onderzoeksgroep af te bakenen, heb ik me beperkt tot de beroepsopleidingen.

Op mijn actualiteitenblog heb ik enkele berichten geplaatst over de huidige aanpak van schooluitval. Ik betwist deze aanpak, waarbij sancties een stimulans zouden moeten vormen om de leerling terug in de schoolbanken te krijgen en kwantiteit boven kwaliteit prevaleert.

Ik ben sterk geïnteresseerd in het onderwerp. Dat het zo belangrijk is om uitval op een juiste manier aan te pakken, liefst een aanpak op maat van de leerling/ student, heeft de volgende redenen: uitvallers betalen een hoge prijs (studieschuld) en in tijden van economische moeilijkheden schuift de werkgever een cv zonder de juiste diploma´s eerder aan de kant.
 

Waarom is het belangrijk dat jongeren geen VSV worden?

Vanuit sociaal-economische beschouwing:
  • Jongeren die hun opleiding niet afronden, hebben een grotere kans om in de WWB (Wet Werk en Bijstand, ofwel de Algemene Bijstand) terecht te komen.
Vanuit sociale beschouwing:
  • Geen diploma beperkt de kansen op de arbeidsmarkt. In het geval van wél ongediplomeerd in de arbeidsmarkt terechtkomen, zijn de inkomens vaak lager;
  • Als gevolg van het ongediplomeerd zijn, zijn jongeren kansarmer (of beschouwen zij zichzelf als kansarm). Zij zijn eerder geneigd (ook door gebrek aan dagstructuur) de dag op straat door te brengen en vaak overlast te veroorzaken, evenals de criminaliteit in te gaan.

Grofweg gezegd zijn gediplomeerden beter voor de economie, want hoe hoger de opleiding, des te beter betaald de arbeid, als gevolg daarvan een hogere belastingschaal; uiteindelijk betaalt een gediplomeerde of hogeropgeleide, meer belasting dan een lageropgeleide of ongediplomeerde. In het geval van VSV is het halen de laagste kwalificatie dan ook niet gewenst: het behalen van niveau 1 van het MBO wordt ook aangerekend als VSV, indien de leerling niet verder gaat studeren.


Wat zijn de gevolgen van schooluitval?

Volgens het rapport `Kosten en baten van voortijdigschoolverlaten´ zorgt schooluitval ervoor dat talent niet voldoende ontwikkeld wordt en de economische benutting van dat talent achterblijft. Voor de samenleving is het een nadeel dat uitvallers een beroep doen op `verzorgingsarrangementen´ en er minder draagkracht is om die verzorgingsarrangementen te betalen (wat dat inhoudt laat zich raden: er moet volgens het ministerie van OCW gemeenschapsgeld uitgegeven worden aan uitkeringen of aan trajecten om de uitvaller weer terug op school te krijgen. Daartegenover staat de uitvaller die, indien werkloos, geen belastingen afdraagt voor de genoemde verzorgingsarrangementen).
Criminaliteit en hangjongerengedrag zijn tevens veelgenoemde bijkomstige problemen van de jeugd zonder opleiding en werk.

Een indirect gevolg van het eerder afbreken van de opleiding

Studieschulden
Studiefinanciering bestaat uit vier onderdelen:
- de basisbeurs
- de aanvullende beurs
- rentedragende lening
- collegegeldkrediet (alleen voor het hoger onderwijs beschikbaar)

MBO en studieschuld
Tot 2005 was Studiefinanciering in het Middelbaar Beroepsonderwijs vrij van risico´s.
De basisbeurs en aanvullende beurs waren een ´gift´; als het diploma niet behaald werd, hoefde er niets terugbetaald te worden.
Alleen in het Hoger Beroepsonderwijs gold de zogeheten prestatiebeurs, hierna verder toegelicht.
Na 2005 is besloten om alleen nog aan MBO niveau 2 risicovrije Studiefinanciering te verlenen.


Welke achtergronden van VSV komen er naar voren, wat betreft onderzoek?
Achtergrond van voortijdig schoolverlaters in het MBO volgens het Sociaal-Cultureel Planbureau (SCP):

  • Het risico hangt sterk samen met opleidingsniveau; op niveau 1 vertrok in 2005/2006 ruim 35% in de bol (meer theorie dan stage) en meer dan 40% in de bbl (meer stage dan theorie) de opleiding. Niveau 1 wordt overigens niet aangemerkt als startkwalificatie en leerlingen die niveau 1 behalen, tellen mee als VSV (indien zij niet verder studeren).
    Op niveau 2 vertrok 15% van de opleiding. Het laagst is de uitval bij niveau 4, waar jaarlijks 5% uit de opleiding vertrekt;
  • De uitval ligt het hoogst in de economische en technische opleidingen, waar gemiddeld 10,5% tot 11% uitvalt. De uitval is het laagst in zorg en welzijn, waar gemiddeld 7% uitvalt. Opleidingsniveau maakt in dit geval niet uit; op niveau 2,3 en 4 is deze zelfde ontwikkeling terug te vinden;
  • Veel uitvallers in de beroepsbegeleidende leerweg (meer stage dan theorie) zijn 23 jaar en ouder. Ruim de helft van de uitvallers in deze leerweg is ouder dan 22 jaar;
  • Opleidingen met een drempelloze toelating hebben een kwart leerlingen zonder diploma op de laagste niveaus; de hogere niveaus tellen 10% ongediplomeerde leerlingen. Het gaat hier om leerlingen die vanuit havo zonder diploma zijn ingestroomd, om leerlingen die vanuit een lager MBO-niveau zijn ingestroomd of zelfs geen vmbo-diploma hebben.

Bij de oorzaken van schooluitval wordt de nadruk door het SCP gelegd op de keuze van een opleiding.
Zo´n 30% van de leerlingen heeft na het vmbo slechts gedeeltelijk een idee over de eigen beroepsvorming en één op de zeven leerlingen heeft zelfs geen enkel idee.
Een onderontwikkeld beroepsbeeld heeft vaak negatieve gevolgen; het niet geplaatst worden in de juiste opleiding, de kans dat de opleiding niet bij de interesse past, vaker van opleiding wisselen en uiteindelijk uitval.

In een onderzoek uit 2003 (van Lieshout), gehouden onder jongeren, komt naar voren dat het schoolklimaat ook van invloed kan zijn op uitval. Uitgevallen jongeren geven aan weinig interesse en steun van hun opleiding te hebben ondervonden. Persoonlijke factoren van de jongeren zelf worden minder als reden genoemd.

Risicosituaties

Volgens de Typologiesamenvatting, een onderzoek in opdracht van het Ministerie van OCW, komen de volgende risicosituaties naar voren :

  1. Probleemsituatie thuis: onrustig of onprettig leefklimaat;
  2. Onprettig schoolklimaat: pesten of ruzies met leerkrachten/leerlingen;
  3. Tegenvallende prestaties of een verkeerde opleidingskeuze;
  4. Arbeidsmarktgeörienteerdheid: de wil om zo snel mogelijk de arbeidsmarkt op te gaan;
  5. Niet-weters: (nog) niet weten welke opleiding te gaan volgen;
  6. Zorgplicht thuis;
  7. Primair ongemotiveerd: totaal geen ambities op het gebied van opleidingen;
  8. Strafrechtelijke achtergrond.

Uit interviews met de doelgroep (om inzicht te krijgen in de belevingswereld) komen de volgende 10 factoren naar voren:
  1. Jongeren zijn op zoek naar structuur en hechting binnen het onderwijs. Zij hebben vaak behoefte aan betrokkenheid vanuit de school, ook bij persoonlijke problemen;
  2. Risicomomenten tijdens de overgang van het vmbo naar het MBO. Jongeren verdwijnen buiten beeld op het moment dat zij zich niet (meer) aan kunnen melden voor een vervolgopleiding of wanneer zij geen stage kunnen vinden;
  3. Multi-problem gezinnen: gewelddadige ouders, verslavingsproblemen en trauma´s;
  4. Een psychologisch persoonlijk kenmerk van voortijdig schoolverlaters kan zijn dat zij minder het gevoel hebben het leven zélf te kunnen sturen, hier `locus of control´ genoemd;
  5. Sociaal-economische factoren: ouders zijn laagopgeleid of hebben weinig vermogen om problemen bij hun kinderen te constateren en professionele hulp in te schakelen. Ook wordt er met betrekking tot de opleiding weinig stimulans geboden vanuit de ouders;
  6. Herrieschoppers en geruislozen: problematische jongeren die duidelijk van zich laten horen door bijvoorbeeld de confrontatie op te zoeken, slagen er vaker in om een oplossing vanuit school geboden te krijgen. Introverte probleemjongeren die niets van zich laten horen, verdwijnen vaak geruisloos van hun opleiding;
  7. Spanningsveld leren-werken: na problemen in het onderwijs te hebben ervaren, worden veel jongeren getrokken om te gaan werken. De wens tot werken wordt door de BBL (Beroepsbegeleidende Leerweg, meer stage dan werken) beantwoord, maar de wens om geld te verdienen, (nog) niet voldoende;
  8. Pestproblematiek/onprettig schoolklimaat: vaak vanuit een onveilige thuissituatie zijn jongeren óf kwetsbaar voor pesterijen, of zij zoeken juist ruzie en gaan zelf pesten. Hoewel dit zich in het MBO, eerder dan duidelijke pesterijen, zal uiten in confronterend gedrag/ het provoceren van ruzies;
  9. Tijdelijke uitval kan heilzaam zijn: door eenvoudig werk te doen, kunnen jongeren tot het inzicht komen dat een diploma belangrijk is om een verdere carrière te ontwikkelen;
  10. Vluchten in het gebruik van softdrugs: enkele schoolverlaters vluchten in het gebruik van softdrugs, om verder niet na te hoeven denken, geen verantwoordelijkheidsgevoel te hebben en geen doelen te hoeven stellen.