- De overgang van vmbo (en voormalig mavo) naar MBO wordt als een belangrijk risicomoment gezien.Uit de dagelijkse praktijk van Trajectbureaus blijkt dat veel studenten een onjuist of onvolledig beeld hebben van de opleiding waarvoor zij zich hebben aangemeld;
- Of de beeldvorming juist is, is nauwelijks te controleren. Het aantal jongeren dat zich middels een cursus oriënteert op opleidingen, is te gering om effect te hebben. Bovendien zijn de grootscheeps gebruikte interessetests op internet anoniem, waardoor men niet kan meten of zij bijdragen aan een juiste opleidingskeuze.
Persoonskenmerken van Voortijdig Schoolverlaters volgens
de Factsheets van het Ministerie van OCW, november 2007
- Uitval komt het meest voor bij jongeren van 17 en 18 jaar;
- Het percentage VSV onder niet-westerse allochtonen ligt twee keer zo hoog als onder autochtonen;
- Van de totale groep VSV´ers komt 67 % uit het MBO;
- 65% van de VSV´ers heeft werk, tegenover 81% van de jongeren met een startkwalificatie;
VSV in regio´s
- In het jaar 2005/2006 zijn de meeste VSV´ers geregistreerd in Flevoland, Noord-Holland, Amsterdam, Haaglanden, Rotterdam, Midden-Brabant en Zuid-Limburg;
- Factoren als uitkeringen, lage inkomens en etniciteit hangen samen met het percentage VSV;
- De vier steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht hebben het hoogste percentage VSV, afkomstig uit probleemwijken/aandachtswijken.
Wat kan men volgens
het ministerie van OCW doen tegen schooluitval? (landelijk niveau)
Convenanten
Een convenant wordt afgesloten tussen de
Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de 39 Regionale Meld- en
Coördinatiepunten en onderwijsinstellingen.
Op basis van langlopende rapporten en onderzoeken zijn er
speerpunten op de menulijst van het OCW gezet; die speerpunten zijn
instrumenten om schooluitval te voorkomen/ aan te pakken.
1. Overgang van het vmbo naar het MBO
- voorlichten en
begeleiden bij een opleidingskeuze;
- een intakegesprek
voeren;
- controleren of
jongeren zich aangemeld hebben voor een MBO-opleiding en of ze ook
daadwerkelijk na de zomervakantie starten met de opleiding.
2. Loopbaanoriëntatie- en begeleiding: Hier kan bijvoorbeeld een Servicecentrum of Infoshop helpen bij het maken van een beroepskeuzetest, het
persoonlijk bespreken van interesses en het doorverwijzen naar een opleiding.
3. Zorg op school
Zorg- en Adviesteams (ZAT) zijn samenwerkingsverbanden van
medewerkers uit de leerlingbegeleiding, het maatschappelijk werk en
leerplichtambtenaren.
Het kabinet wil dat in 2011 alle scholen een ZAT hebben. Een
ZAT heeft als functies preventie, signalering van problemen (zowel gedrags-,
emotionele of onderwijsproblematiek), consultatie, indicatiestelling en het
bieden van een passende zorgverlening.
4. Sport en cultuur
Om het volgen van onderwijs aantrekkelijker te maken en
jongeren te motiveren om op school te blijven, worden er nieuwe
onderwijsmethoden op het gebied van sport en cultuur voorgesteld.
5. Kansen voor het werken met de handen
De ´ouderwetse´ vakopleidingen komen weer terug. Hierbij
worden arbeidsplaatsen in de regio als stageplaats gebruikt en er wordt weer
meer techniekonderwijs geboden.
6. Maatwerktrajecten
Maatwerktrajecten zijn bedoeld voor de zwakkere groepen
jongeren tot 23 jaar. Onderwijsinstellingen werken samen met bedrijven,
gemeenten en CWI (Centrum Werk en Inkomen, voorheen arbeidsbureau).
7. EVC trajecten
Jongeren die zonder startkwalificatie de arbeidsmarkt
opgaan, hebben twee keer zoveel kans op werkloosheid bij laagconjunctuur
(minder vraag naar arbeid als het economisch slechter gaat).
Het OCW en SZW spreken werkgevers aan om werknemers tussen
18-24 jaar alsnog hun startkwalificatie te laten halen.
8. Opvangklassen voor potentiële schoolverlaters en meerdere
instroommomenten per jaar:
- Studenten die dreigen uit te vallen, worden op sommige
MBO-scholen opgevangen in een voorlopige ´opvangklas´. Belangrijk is dan om een
pakket aan te bieden waarin studiekeuze en beroepsoriëntatie centraal staat, om
ze zo snel mogelijk in te kunnen laten stromen in een andere opleiding;
- Met meerdere instroommomenten moet tevens voorkomen worden
dat de student een heel jaar moet wachten om zich voor een nieuwe studie aan te
kunnen melden.
9. De rol van docenten; hieronder verder uitgewerkt:
De rol van docenten in het MBO
Het Ministerie van OCW heeft 12 september 2007 de resultaten
van een enquête onder docenten gepubliceerd. Hieruit blijkt dat de definitie
van Voortijdig Schoolverlaters niet voor iedereen duidelijk is en dat de
doelstelling (het gewenste terugdringen van uitval volgens Lissabon) volgens
50% van de respondenten niet is vertaald naar de situatie op de werkvloer.
Om succesvol te kunnen werken tegen schooluitval, dient er
een duidelijke definitie van VSV te komen, evenals duidelijke doelstellingen
voor opleidingen en docenten.
Uit de enquête blijkt dat docenten wél graag een centrale
rol willen spelen in het voorkomen van VSV, omdat de docent dicht bij de student
staat en waar nodig zou kunnen motiveren en ingrijpen.
De grootschaligheid van onderwijsinstellingen en grootte van
klassen belemmeren die mogelijkheid.
De behoeften van docenten zijn o.a.:
- cursussen om problemen van studenten te signaleren en aan
te kunnen pakken;
- het delen van kennis met collega´s, tijd om stageplaatsen
te bezoeken en contact te onderhouden met andere Opleidingencentra en het
bedrijfsleven;
- een sleutelrol in het netwerk van leerplichtambtenaren en
dergelijke;
- in kunnen grijpen bij (langdurige) absentie van studenten;
- kleinere groepen studenten om meer aandacht aan hen te
kunnen besteden;
Docenten geven aan dat belangrijke rollen vooral zijn
weggelegd voor trajectbureaus of loketten binnen de organisatie. Deze zouden
volgens docenten te bureaucratisch zijn. Het is niet duidelijk bij wie de
docent kan aankloppen als een leerling dreigt uit te vallen.
Docenten geven aan dat de samenwerking tussen de
vooropleiding en informatie-uitwisseling niet goed geregeld zijn op het moment
dat studenten de overstap van vmbo naar MBO maken, van opleiding wisselen of
naar een andere Onderwijsinstelling gaan.
Een ander knelpunt is dat studenten zich vaak slechts
eenmaal per jaar (voor september) in kunnen schrijven voor de opleiding (één
instroommoment).
Wensen zijn hier:
- aansluiting met de vooropleiding;
- meerdere instroommomenten per leerjaar;
- begeleiding bij instap en uitstroom;
- verbeteren van overdracht van informatie en dossiers van
de student.
Ook hier komt de verkeerde studiekeuze als belangrijk punt
van uitval naar voren.
Instrumenten om een goede studiekeuze te bevorderen zijn:
- loopbaanbegeleiding voorafgaand, tijdens en bij afronding
van de opleiding;
- voorlichting over opleidingen en arbeidsperspectieven na
het halen van de opleiding;
- motivatie en kwaliteiten van de student inschatten door
een assessmentcursus.
Perspectieven, Nota
Eén van de rapporten op de site van het Ministerie van OCW
is `Perspectieven, Nota´.
Volgens dit rapport is de doelstelling om het aantal
schoolverlaters in 2010 terug te dringen tot 35.000.
Net als in andere rapporten blijkt ook hier dat de overgang
van VMBO naar het MBO een groot risicomoment is, dat leerlingen nog voor
aanvang van de nieuwe opleiding dreigen uit te vallen en absentie van
leerlingen ervoor zorgt dat leerlingen buiten beeld raken.
Knelpunten bij het voorkomen en aanpakken van
schooluitval
Volgens het eindrapport Risicojongeren van dhr.Berenschot (Risicojongeren in Rotterdam, Den Haag en Utrecht,
oktober 2007):
Knelpunten bij het registreren en opsporen van de doelgroep:
- Het totale jeugdbeleid kent een grote hoeveelheid regels, instellingen en betrokken overheden. Het gaat hier om de onderwijsinstellingen, jeugdzorg, leerplichtambtenaren, RMC-ambtenaren en schoolmaatschappelijk werk, die te weinig samenwerken. Hierdoor kunnen jongeren buiten beeld van de instanties raken;
- De wettelijke taken die gericht zijn op de bestrijding van schooluitval liggen bij verschillende instanties, waarbij de instantie ook weer onderverdeeld is in verschillende afdelingstaken. Het is niet duidelijk waar de grens van bevoegdheden per instantie ligt;
- Iedere organisatie, betrokken bij schooluitval, richt zich op de eigen doelen en belangen. Een gemeenschappelijk streven voor de belangen van de doelgroep ontbreekt vaak;
- Omdat de rol van organisaties niet duidelijk genoeg is, is de ene organisatie vaak in de vooronderstelling dat de andere organisatie nog bezig is met de VSV-jongere;
- Organisaties houden de jongeren te lang in hun eigen systeem en er wordt niet voldoende actief gerapporteerd. Daarnaast geven organisaties ´lastige gevallen´ te snel door aan de volgende organisatie;
- De gemeente heeft geen sterke positie en geen formele rol in de keten van betrokken organisaties, terwijl juist de gemeente een belangrijk registratiepunt zou kunnen zijn.
Het onderzoeken van de groep VSV´s heeft ook knelpunten:
- Jongeren (voortijdig schoolverlaters) hebben afgesproken om zich door medewerkers van het Jongerenloket Rotterdam of Afdeling VSV in Den Haag te laten interviewen, maar veel van die jongeren zijn niet op komen dagen;
- Jongerenwerkers krijgen te vaak het verzoek om medewerking in onderzoek naar VSV te verlenen; ook doen de jongerenwerkers zélf al onderzoek naar VSV. Men heeft last van `onderzoeksmoeheid´; jongerenwerkers willen niet dezelfde vragen blijven stellen aan de doelgroep;
- Ook de respons bij schriftelijk enquêtes is- zowel landelijk als regionaal- klein. De resultaten zijn afhankelijk van degenen die reageren; hier vertegenwoordigen de respondenten de hele groep.
- Men is met het interviewen gestopt na 18 jongeren; zij geven veelal dezelfde antwoorden en perspectieven. Dit betekent dat de resultaten van het onderzoek eenzijdig zijn en niet representatief; een select groepje van geïnterviewden kan niet de hele doelgroep vertegenwoordigen;
- Dit betekent dat primair onderzoek- direct bij de bron, de jongeren zelf- niet geslaagd is. De stem van de doelgroep zelf kan daardoor niet gehoord worden.
Uiteindelijk baseren tal van
onderzoeksbureaus en personen zich voor hun eindverslag op rapportages en
statistieken. Dit leidt tot een fenomeen van `rapporten-over-rapporten´ schrijven.
Bezoek de website van het ministerie van OCW voor een actueel overzicht van rapporten over onderwijs en wetenschap.
Bezoek de website van het ministerie van OCW voor een actueel overzicht van rapporten over onderwijs en wetenschap.
Literatuur:
Rapporten
Berenschot, Eindrapport Risicojongeren in Rotterdam, Den
Haag en Utrecht, Nicis Institute, oktober 2007.
Claassen, A. en Aarntzen, D., Evaluatie van de VSV-Projecten
Rotterdam (geen datum).
Factsheet Voortijdig Schoolverlaten, november 2007. (http://www.voortijdigschoolverlaten.nl/vervolg3.php?h_id=1&s_id=2&v_id=83&titel=Uitvoeringsbrief_schooluitval)
Hartkamp, J.P., Monitor Voortijdig Schoolverlaten Rotterdam
2007, 6-meting Schooljaar 2005-2006, december 2007.
Herweijer, L., Gestruikeld voor de start, Sociaal en
Cultureel Planbureau, augustus 2008.
Jansen, F., Preventieproject en Preventieplusproject, 2005.
Jong, de, Typologiesamenvatting Ministerie van OCW, oktober
2008.
Kamminga, L., Onderzoek Docenten MBO, oktober 2008.
Rapport RebelGroup, Kosten en Baten van het Voortijdig
Schoolverlaten, mei 2006.
Schravesande, M., Aanval op de Uitval, Perspectieven Nota, 1
november 2008.
Van der Steeg en Webbink, Voortijdig Schoolverlaten in
Nederland: omvang, beleid en resultaten, februari 2006.
Begrippen
CBS: Centraal Bureau voor de Statistieken.
SCP: Sociaal-Cultureel Planbureau; doet o.a. onderzoek naar
ontwikkelingen en achtergronden op sociaal-cultureel gebied, in dit geval
schooluitval.
Convenant: contract tussen het Ministerie van OCW,
MBO-instellingen en RMC´s.
MBO: middelbaar beroepsonderwijs.
OCW: ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
RMC: Regionaal Meld- en Coördinatiepunt; binnen de regio
neemt een RMC de gegevens over schooluitval op en meldt dit aan andere
instanties, waaronder het CBS en onderzoekers.
Voortijdig Schoolverlater: leerling/student tot 23 jaar oud,
zonder startkwalificatie (havo of minimaal mbo niveau 3).
VSV: afkorting voor Voortijdig Schoolverlaters ofwel
uitvallers.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten